« Le petit Monaco des Congolais » ? De leprozerie Iyonda en de Belgisch-Congolese omgang met de ziekte van Hansen (1945-1960)
Zowel in de brede maatschappij als in de academische historiografie is er een hernieuwde interesse waar te nemen in het Belgisch-Congolese verleden, met de koloniale gezondheidszorg als een van de centrale thema’s. Het paradepaardje hiervan – de geïnstitutionaliseerde lepraverzorging – is echter nog nooit onderworpen geweest aan een kritische postkoloniale reflectie. Door de medische evolutie en het bestuur van de Congolese modelleprozerie Iyonda te onderzoeken (1945-1960) werpt dit artikel een vernieuwende blik op de leprageschiedenis en de bredere medische koloniale geschiedenis. Het artikel maakt gebruik van een breed bronnencorpus gaande van persoonlijke correspondentie, tot bestuurlijke archivalia en retrospectieve getuigenissen. Het toont aan dat Belgisch-Congo in de jaren 1950 sterk bleef inzetten op zijn netwerk aan leprozerieën. De Belgische overheid stond in toenemende mate subsidies toe, maar gebruikte die ook als pasmunt om noodlijdende leprozerieën te controleren. Desondanks slaagden katholieke artsen en missionarissen erin succesvol weerwerk te bieden tegen overheidsaanspraken dankzij hun netwerken en autoriteit over de patiënten. Katholieke isolatiecentra konden aanvankelijk volledig onder vrouwelijke leiding staan. Pas nadat rond 1950 de lepraverzorging de medische invloedssfeer binnentrad als gevolg van de nieuwe en genezende sulfonentherapie maakte de vrouwelijke leiding plaats voor academisch geschoolde mannelijke artsen. Deze laatsten wendden behandelingen aan die pasten binnen de eigentijdse (koloniale) ethiek in een context die gekenmerkt werd door een gebrek aan cruciale infrastructuur en medisch materiaal.